Ik moet hoesten.
het bed opmaken
werkloos zijn
gaan wandelen
websites maken
Hij wil leren koken.
te liplezen
te versterken
achterop hinken
te vereffenen
Ik wil een auto huren.
schulden hebben
We gaan skiën morgen.
iemand meenemen
Hij kan fluit spelen.
te garanderen
op de kar springen
een budget opmaken
Liefde kan blind zijn.
Wie hoor ik fluiten?