Verbs (all parts) Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni told Skura everything.	Yanni heeft Skura alles verteld.
	Who would be able to understand you?	Wie zou je dan kunnen begrijpen?
	Who’s the president of this country?	Wie is de president van dit land?
	I think that’s very important.	Ik denk dat dat heel belangrijk is.
	The bus leaves every ten minutes.	Iedere tien minuten gaat er een bus.
	“You don’t understand me,” said the duckling.	«Je begrijpt mij niet!» zei het eendje.
	How much does a ticket to London cost?	Hoeveel kost een ticket naar Londen?
	that is the greatest of all	dat is de voornaamste van alle
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.
	I’m Mary by the way and this is Tom.	Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.
	Tom and Mary live in the same state.	Tom en Mary wonen in dezelfde staat.
	I need a razor.	Ik heb een scheermes nodig.
	I felt safe when he was with me.	Ik voelde me veilig wanneer hij bij me was.
	Did Tom tell you about his parents?	Heeft Tom je over zijn ouders verteld?
	By the way, I have something to tell you.	Trouwens, ik heb je iets te vertellen.
	they are all beautiful except that one	zij zijn allemaal mooi, behalve dat ene
	There are too many cars in the big cities.	Er zijn te veel wagens in de grote steden.
	“Well, that is also a great pleasure!”, said the hen	“Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
	My house is on the other side of the river.	Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
	I’ve never done anything important.	Ik heb nooit iets belangrijk gedaan.