Dit is mijn broer.
Mag ik een fles sap?
naar het park gaan
Waar rook is, is vuur.
te begrijpen
Mag ik een fles wijn?
het was treurig
te schrijven
Zij heeft kort haar.
Vertel me je naam.
het duurt vijf uur
het duurt twee uur
Je moet wachten.
televisie kijken
We zijn bijna klaar.
het had een open raam
Vertel Tom waarom.
Tom werd gebeten.
Wij moeten slapen.
We deden alles samen.