Blijf van me af.
Het voelt echt.
Tom is mijn neef.
Ik ben gewond.
Hij is onze buur.
Eet je graag kool?
Heb je een asbak?
Mag ik wat boter?
Poets je tanden.
jouw troeven
zijn zere ribben
We zijn niet doof.
Tom brak zijn nek.
Waar is de metro?
Mag ik een kop thee?
Heeft u snacks?
Iedereen liegt.
Welk boek lees je?
Wat zit je dwars?
Het is minder saai.