Understand spoken Dutch

Pronouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I found the book by chance. Ik heb toevallig het boek gevonden.
I go on the Internet almost every day. Ik ga vrijwel iedere dag op Internet.
Please tell me what to do. Vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.
Did Tom tell you about his parents? Heeft Tom je over zijn ouders verteld?
But what did it see now in the clear water? Maar wat zag het nu in het heldere water?
Tom and Mary both have blue eyes. Tom en Mary hebben allebei blauwe ogen.
“Well, that is also a great pleasure!”, said the hen “Nu, dat is ook een heel plezier!” zei de kip.
A stray cat came into our garden. Een zwerfkat kwam naar onze tuin.
He asked me whether I could do him a favour. Hij vroeg me of ik hem een plezier kon doen.
They plan to come around four o’clock. Ze zijn van plan omstreeks vier uur te komen.
It was a princess who stood outside in front of the gate. Het was een prinses, die buiten voor de poort stond.
He always says “Hello” when I see him. Telkens als ik hem zie, zegt hij “Goeiedag!”.
I’m pretty sure that this is Tom’s umbrella. Ik ben er vrij zeker van dat dit de paraplu van Tom is.
You can trust him to keep his word. Je kan hem vertrouwen dat hij zijn woord zal houden.
Why’s everyone whispering? Waarom is iedereen aan het fluisteren?
I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one. Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
I hate it. Ik haat dit.
her chair haar stoel
Can I have a bag? Mag ik een zak?
That’s too expensive. Dat is te duur.