Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	She does not want to be dependent on her parents.	Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
	Don’t you want any orange juice?	Wil je geen sinaasappelsap?
	My wife and children depend on me.	Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
	You shouldn’t depend on others too much.	U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
	I understand a little French, but I can’t speak it.	Ik begrijp een beetje Frans, maar ik kan het niet spreken.
	Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches.	Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
	your role	jouw rol
	he becomes	hij wordt
	another path	een ander pad
	This is my sister.	Dit is mijn zus.
	this morning	deze morgen
	Be yourself!	Wees jezelf!
	She looked behind.	Ze keek erachter.
	another address	een ander adres
	May I have a bottle of juice?	Mag ik een fles sap?
	May I have a bottle of wine?	Mag ik een fles wijn?
	I’ll eat in a moment.	Straks ga ik eten.
	I already ordered.	Ik heb al besteld.
	Yes, I speak English.	Ja, ik spreek Engels.
	What is your address?	Op welk adres woon je?