Understand spoken Dutch

Pronouns Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Can I use your phone? Mag ik uw telefoon gebruiken?
He depends on her. Hij is van haar afhankelijk.
Do you know anybody who works in that building? Ken jij iemand die in dat gebouw werkt?
I only made a couple of mistakes. Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
You can use my car, if you want to. Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.
She learned it from her parents. Ze heeft het geleerd van haar ouders.
I have a meeting today. Ik heb vandaag een vergadering.
his telephone number zijn telefoonnummer
No one ever taught me something like that. Niemand heeft me ooit zoiets geleerd.
He is dependent on his father. Hij is afhankelijk van zijn vader.
What’s your phone number? Wat is je telefoonnummer?
He has not yet recovered consciousness. Hij is nog niet bij bewustzijn gekomen.
Why don’t we go to Australia with Tom? Waarom gaan we niet naar Australië met Tom?
My efforts were not in vain. Mijn inspanningen waren niet voor niets.
She does not want to be dependent on her parents. Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.
My wife and children depend on me. Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.
You shouldn’t depend on others too much. U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.
Today I’ve learned something about home education in the Netherlands. Vandaag heb ik iets geleerd over het thuisonderwijs in Nederland.
Tom is the only one in our group who knows how to start a fire without matches. Tom is de enige in onze groep die weet hoe hij vuur moet maken zonder lucifers.
I drink ik drink