Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	You must tell me. (you plural)	Jullie moeten het me vertellen.
	I have a meeting today.	Ik heb vandaag een vergadering.
	“Can you stop doing that?” said the mother.	“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
	I had no idea that Mary was your daughter.	Ik wist niet dat Mary jouw dochter was.
	It felt like a heart attack.	Het voelde als een hartaanval.
	Can you tell us more about your company?	Kan je ons meer vertellen over je bedrijf?
	I have never been to the United States.	Ik ben nooit in de Verenigde Staten geweest.
	Am I fat?	Ben ik dik?
	My mistake!	Mijn fout!
	their punishment	hun straf
	How do you know Tom?	Hoe ken je Tom?
	wonder	vraag me af
	I’m finished.	Ik ben klaar.
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	Am I wrong?	Heb ik het fout?
	I am hungry.	Ik heb honger.
	I can’t see it either.	Ik zie het ook niet.
	Which book are you reading?	Welk boek lees je?
	Can Tom hear us?	Kan Tom ons horen?
	This is my wife.	Dit is mijn vrouw.