Heeft u een schonere kamer?
Ze werd verpleegster.
We gaan morgen verhuizen.
Ik was zo kalm als een komkommer.
Er zijn veel taxi’s in de stad.
Waar zijn de paspoorten?
Je had eerder moeten opstaan.
Ze hoorden het slot knarsen.
Welk tarief mag ik hanteren?
Hij boog zich gretig voorover.
dat opwindende tafereel
die zelfvoldane grijns
Ik hoor dat Tom insecten eet.
Je woont op de zesde verdieping.
Dat boek is uitverkocht.
Bob kon zijn woede niet beheersen.
Je moet opletten voor die man.
Ben je klaar om te bestellen?
Mag ik een betaalbewijs?
Hij sprong woedend overeind.