Hoi, hoe gaat het?
’t Is beter, door hen gedood, dan door de eenden gebeten, door de kippen gepikt, door de meid, die aan de kippen eten geeft, geschopt te worden en in de winter gebrek te lijden!
Ze is nog wat suf.
Ik bevries.
We aten appels.
Bedek je ogen.
ik vermoed
Ze is koddig.
Te midden hiervan zat in haar nest een eend, die haar jongen moest uitbroeden; maar het begon haar bijna te vervelen, zo lang duurde het, eer de jongen uitkwamen.
verberg mij
Ik wil vrijen.
Zij lieten een eigenaardig geluid horen, spreidden hun prachtige, lange vleugels uit en trokken uit de koude streken naar warmere landen
het is wennen
Ik draag geen das.
zijn maatjes
ze gebaarde
zij werkt eraan
je fungeert
Je hebt gelijk.
boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stro en lompen dichtgestopt zijn.