Ik verkoop een nieuwe auto.
Hij verwoestte de stad.
Tom zal het je uitleggen.
Gelukkig is Tom mijn baas niet.
Ik heb een koude douche nodig.
Waarom raakte hij betrokken?
Yanni praatte met iedereen.
Ja meneer, welke bus bedoelt u?
Bestel een drankje voor mij.
Tom zet zijn klanten soms af.
Het heeft geen betekenis.
Je hoeft niet meer alsof te doen.
Ze hoorden het slot opengaan.
Zijn gezicht glom van opwinding.
maar dat kan ons niet schelen
Yanni heeft dit niet besteld.
Het is een uitmuntend team.
Wanneer gaan we naar het strand?
Aan wie heb je het boek gegeven?
Yanni wist dat zijn familie arm was.