Ga in je kamer spelen.
Hij is altijd op tijd.
Wat voor weer wordt het?
Ja, daaraan dacht zij.
Ze hebben al gegeten.
Mijn kat is gelukkig.
Ik drink te veel koffie.
Mijn kind heeft honger.
Die mensen daar ken ik niet.
Waarom doen we het nu niet?
Eet je graag knoflook?
Zijn jullie gelukkig?
Mogen we de wijnkaart zien?
Ik ben bang om alleen te zijn.
Ik heb al genoeg gegeten.
Heb je knoflook gegeten?
Hoe kom ik bij het station?
Heeft jouw huis een kelder?
Net als iedereen in Nederland.
Ik ging naar Australië.