Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom bought a dog.	Tom kocht een hond.
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	No, only cold water.	Nee, alleen koud water.
	the whole system	het hele systeem
	the next day	de volgende dag
	a seating area	een zithoek
	the new system	het nieuw systeem
	policy plan	beleidsplan
	the triangle	de driehoek
	Little Match Girl	Lucifersmeisje
	Maths is fun.	Wiskunde is leuk.
	I’ll bring wine.	Ik zal wijn brengen.
	Can I see in the kitchen?	Mag ik de keuken zien?
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	the grandmother	de grootmoeder
	Maths is hard.	Wiskunde is moeilijk.
	I like maths.	Ik vind wiskunde leuk.
	We are under his command.	We staan onder zijn bevel.
	Tom bought this book for me.	Tom kocht dit boek voor ons.
	The police are looking for Tom.	De politie is op zoek naar Tom.