"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My orders are to go with you.	Ik heb het bevel om samen met jou te gaan.
	I don’t think your mother likes him.	Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.
	I’d like to live on a farm.	Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
	I have a car, but I almost never use it.	Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
	I took	ik nam
	I am happy.	Ik ben blij.
	I am scared.	Ik ben bang.
	I like to eat fish.	Ik eet graag vis.
	I’m very sleepy.	Ik heb veel slaap.
	I need your help. (formal)	Ik heb uw hulp nodig.
	I need your help. (informal)	Ik heb je hulp nodig.
	I’m not scared of anything.	Ik ben van niets bang.
	I’ll be back at three o’clock.	Ik ben om drie uur terug.
	I sleep in my car.	Ik slaap in mijn auto.
	I like your car.	Ik hou van je auto.
	I couldn’t find anybody.	Ik kon niemand vinden.
	I need a shield.	Ik heb een schild nodig.
	I love you more than anyone else.	Ik hou meer van je dan van wie ook.
	May I have your attention please.	Mag ik even uw aandacht?
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.