"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am eating my apple.	Ik eet mijn appel.
	I also read books.	Ik lees ook boeken.
	No, I don’t know the lesson.	Nee, ik ken de les niet.
	I can’t hear you.	Ik kan je niet horen.
	Tom isn’t as fat as I am.	Tom is niet zo dik als ik.
	I’m ready to go.	Ik ben klaar om te gaan.
	I don’t need it yet.	Ik heb het nog niet nodig.
	I went to the doctor.	Ik ging naar de dokter.
	I often see Tom in the park.	Ik zie Tom vaak in het park.
	I need a doctor.	Ik heb een dokter nodig.
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	I wish everyone knew this.	Ik wou dat iedereen dit wist.
	Don’t ask how I know that.	Vraag niet hoe ik dat weet.
	I’m used to this sort of thing.	Ik ben aan zoiets gewend.
	I already know the answer.	Ik weet het antwoord al.
	I read three books a week.	Ik lees drie boeken per week.
	How do I get to the train station?	Hoe kom ik bij het station?
	I want a dish with fish.	Ik wil een gerecht met vis.
	I want to sell my house.	Ik wil mijn huis verkopen.
	I want a dish containing bread.	Ik wil een gerecht met brood.