"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I make a choice.	Ik maak een keuze.
	I am from the Netherlands.	Ik kom uit Nederland.
	I’m happy.	Ik ben gelukkig.
	I like my job very much.	Ik ben gek op mijn werk.
	I have brown eyes.	Ik heb bruine ogen.
	I’m afraid of owls.	Ik ben bang voor uilen.
	I pay taxes.	Ik betaal belasting.
	I have a sore throat.	Ik heb pijn aan mijn keel.
	I have a sore throat.	Ik heb keelpijn.
	May I see the room first?	Mag ik de kamer eerst zien?
	I’m not paying for this.	Hiervoor betaal ik niet.
	Obviously, I was scared.	Uiteraard was ik bang.
	I play with my friends.	Ik speel met mijn vrienden.
	I’ve already eaten enough.	Ik heb al genoeg gegeten.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	How do I get to the centre?	Hoe kom ik bij het centrum?
	I don’t want to talk about it anymore.	Ik wil er niet meer over praten.
	I used to have a lot more work.	Vroeger had ik veel meer werk.
	I can’t speak Dutch.	Ik spreek geen Nederlands.
	What is my holiday entitlement?	Hoeveel vakantiedagen heb ik?