Blijf daar staan.
Tom at amper iets.
Tom kijkt geen tv.
Het meer leek wel kil.
die heel rijke kwal
Voor het geval dat.
Wat is dit gele ding?
Ik ben ook leraar.
Wij gaan ook wenen.
We moeten hier nu weg.
Hij is altijd bezig.
voorhechtenis
Sta ik onder arrest?
We gaan skiën morgen.
Draag je vaak een hoed?
Wat is je postcode?
Was er iemand gewond?
en ik bedoel grondig
Zij haalde er een uit!
Dat huis is niet te koop.