Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	That’s an order.	Dat is een bevel.
	I am sure.	Ik weet het zeker.
	the largest village	het grootste dorp
	the new order	het nieuwe bevel
	the chocolate	de chocolade
	this new policy	dit nieuw beleid
	the next day	de volgende dag
	chocolate milk	chocolademelk
	Maths is fun.	Wiskunde is leuk.
	the chocolate egg	het chocolade ei
	What time does it close?	Hoe laat gaat het dicht?
	It’s a good policy.	Het is een goed beleid.
	Maths is hard.	Wiskunde is moeilijk.
	I like maths.	Ik vind wiskunde leuk.
	Yanni is drinking green tea.	Yanni drinkt groene thee.
	Tom doesn’t eat chocolate.	Tom eet geen chocolade.
	Some people are beautiful.	Sommige mensen zijn mooi.
	Yanni needs a new bed.	Yanni heeft een nieuw bed nodig.
	I had no idea that Tom was your son.	Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
	Why do you need matches?	Waarom heb je lucifers nodig?