Adjectives Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	at an early age	op prille leeftijd
	a clean turban	een schone tulband
	Pentecost Sunday	pinksterzondag
	a silent procession	een stille optocht
	advance payments	voorafbetalingen
	She nodded, beaming.	Ze knikte stralend.
	white from the rash	wit van de uitslag
	The number of subscriptions for mobile banking via smartphone or tablet, almost tripled to 1,039 million.	Het aantal abonnementen voor mobiel bankieren, via smartphone of tablet, verdrievoudigde bijna tot 1,039 miljoen.
	we are not stupid	wij zijn heus niet stom
	born and raised	geboren en getogen
	I am annoying.	Ik ben vervelend.
	social worker	sociaal assistent
	the fragrant herbs	de geurige kruiden
	Be a good girl.	Wees een braaf meisje.
	stubborn and rebellious	koppig en opstandig
	sworn translators	beëdigd vertalers
	This plant is edible.	Deze plant is eetbaar.
	the weakest link	de zwakste schakel
	The sheep bleats loudly.	Het schaap blaat luid.
	an existing fact	een bestaand feit