Understand spoken Dutch

Dutch-English Dictionary - E

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)
Dutch Recording English Learn

E

E (letter)

e-marketing

e-marketing

e-publishing

e-publishing

echt

really

echte

real

echter

nevertheless

echtgenoot

husband

echtgenote

wife

Echtgenoten zijn ook welkom.

Spouses are also welcome.

echtscheiding

divorce

economie

economy

economie

economics

economische

economic

edelsteen

gemstone

educatieve

educational

eed

oath; vow

eekhoorns

squirrels

eeltige

calloused

één

1 (one)

een

a; an

een aanbidder

an admirer

een aandoening van het bindweefsel

a disease of the connective tissue

een aanpassing

an adjustment

een aanspreekpunt

a point of contact

Een aantal Brusselse taxi verenigingen leggen vandaag de Brusselse kleine ring lam.

A number of Brussels taxi associations today left the Brussels inner ring paralysed.

Een aardbeving kan elk moment gebeuren.

An earthquake can happen at any time.

Een adelaar vliegt door de lucht.

An eagle is flying in the sky.

een adelaarsveer

an eagle feather

een afgelijnd takenpakket

a well-defined range of tasks

een afscheidsbrief

a suicide note

een afspraak maken

to make an appointment

een ander pad

another path

een ander restaurant

another restaurant

een ansicht en herinneringen

a postcard and memories

Een baard maakt je nog geen filosoof.

A beard does not make a philosopher.

een bad nemen

to take a bath