Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
the dough het deeg
the downfall de ondergang
the dragging het gezeul
The dragging of heavy boxes made him tired. Het gezeul met zware dozen maakte hem moe.
the dragon de draak
the dragons de draken
the drain de afvoerput
the drake de woerd
the drawer de la
the drawer de lade
The drawer won't open. De la gaat niet open.
the drawers de lades
the dream de droom
the dress de jurk
The dress is a real eye-catcher. De jurk is een echte blikvanger.
the drink de drank
the drinks de drankjes
the driver de bestuurder
the driver of the tram de bestuurder van de tram
The driver parked the delivery van. De chauffeur parkeerde de bestelwagen.
The driver went berserk when he couldn’t find his keys. De chauffeur ging door het lint toen hij zijn sleutels niet kon vinden.
the driver's license het rijbewijs
the drivers de chauffeurs
the driving force de drijfveer
the drizzle de motregen
the drop de druppel
the drops de druppels
the drowning person de drenkeling
the drug de drug
the drugs de drugs
the Duchess de hertogin
the duck de eend
the duck cage de eendenkooi
The duck looked at it. De eend bekeek het eens.
the duckling het eendje
The duckling expressed as his opinion, that it could be different, but the chicken was not able to do that. Het eendje gaf als zijn mening te kennen, dat het toch ook wel eens anders zou kunnen zijn maar dat kon de kip niet velen.