Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1816) B (694) C (1172) D (817) E (502) F (660) G (404) H (998) I (1701) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (512) S (1688) T (6716) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
the dissatisfaction de onvrede
the distinction het onderscheid
The distinction is not always precise. Het onderscheid is niet altijd precies.
The distraction makes it difficult to focus. De afleiding maakt het moeilijk te focussen.
the distribution de distributie
the distribution de verdeling
the distrust het wantrouwen
the diversions de omleidingen
the division de verdeeldheid
the divorce de echtscheiding
the doctor de dokter
the doctor de doctor
the doctor de arts
The doctor advised me not to consume too much sugar. De dokter heeft me afgeraden om te veel suiker te eten.
The doctor advised them about safe intercourse. De dokter adviseerde hen over veilige gemeenschap.
The doctor gave me clear guidelines for my diet. De arts gaf me duidelijke richtlijnen voor mijn dieet.
The doctor made the correct diagnosis. De arts heeft de juiste diagnose gemaakt.
The doctor said that it’s serious. De dokter zei dat het menens is.
the document het document
the dog de hond
The dog also sleeps inside. De hond slaapt eveneens binnen.
The dog ate the cake. De hond at de taart.
The dog doesn’t want the hamburger with cheese. De hond wil de hamburger niet met kaas.
The dog is black. De hond is zwart.
The dog is chewing a bone. De hond knaagt aan een bot.
The dog is gone. De hond is foetsie.
The dog that bit the child was caught soon after. De hond die het kind had gebeten werd kort nadien gevangen.
the dogs de honden
The dog’s drool stained the carpet. De kwijl van de hond vlekte het tapijt.
the doll de pop
the dollar de dollar
the dollars de dollars
the dolphin de dolfijn
the domination de overheersing
the donation de schenking
the donkey de ezel