Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (1) 1 (8) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1816) B (694) C (1172) D (817) E (502) F (660) G (404) H (998) I (1701) J (119) K (76) L (480) M (672) N (341) O (377) P (845) Q (32) R (512) S (1688) T (6716) U (153) V (123) W (1095) X (4) Y (338) Z (14)
English Dutch Recording Learn
to listen luisteren
to listen to music naar muziek luisteren
to live (plural) leven
to live wonen
to live together samenwonen
to loaf lummelen
to look kijken
to look eruitzien
to look down neerkijken
to look for zoeken
to look for a job werk zoeken
to look for a needle in a haystack een speld in de hooiberg zoeken
to look forward to verheugen
to look like uitzien
to lose kwijtraken
to lose (long form) te verliezen
to lose kwijt te raken
to lose weight afvallen
to love (part 1) houden
to love (part 2) van
to lower verlagen
to lower (long form) te verlagen
to lure lokken
to lure (long form) te lokken
to maintain behouden
to maintain onderhouden
to make zetten
to make maken
to make (long form) te maken
to make a decision een beslissing nemen
to make a mistake een fout maken
to make an appointment afspreken
to make an appointment een afspraak maken
to make an appointment spreken af
to make an appointment (part 1) spreken
to make an appointment (part 2) af