Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - T

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
the table de tabel
the table de tafel
The table is set for three. De tafel is gedekt voor drie.
The table is small. De tafel is klein.
The table shows the results. De tabel toont de resultaten.
the table-cloth het tafellaken
the tablespoon de eetlepel
the tablet de tablet
the tabletop het tafelblad
the tail de staart
the tall woman de lange vrouw
the tampons de tampons
the tandem de tandem
The tangle of problems seemed endless. De kluwen problemen leken eindeloos.
The tangle of yarn was difficult to unravel. De kluwen garen was moeilijk uit elkaar te halen.
the tap de kraan
The tapestry is old-fashioned. Het wandtapijt is ouderwets.
the target het streefdoel
the target de schietschijf
The target has moved. Het mikpunt is verplaatst.
The target was missed. Het mikpunt werd gemist.
the tattoo de tatoeage
the tax de belasting
the tax return de belastingaangifte
the taxes de belastingen
the taxi de taxi
The taxi guy wanted to rip me off. De taxichauffeur wilde me oplichten.
the tea de thee
the teacher de leraar
the teacher (female) de lerares
the teacher de leerkracht
The teacher asked a trick question during the test. De leraar stelde tijdens de toets een strikvraag.
The teacher controls the class. De leraar beheerst de klas.
The teacher gave difficult assignments. De leraar gaf moeilijke opdrachten.
The teacher gave us a difficult assignment. De leraar gaf ons een moeilijke opdracht.
The teacher gave us a new assignment for math. De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.