Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (1) 1 (6) 2 (4) 3 (1) 4 (1) A (1691) B (591) C (1029) D (721) E (441) F (572) G (358) H (941) I (1639) J (101) K (65) L (429) M (582) N (297) O (316) P (719) Q (27) R (442) S (1468) T (6379) U (130) V (105) W (998) X (4) Y (322) Z (10)
English Dutch Recording Learn
She was sure to be beaten by her father, and it was cold at home too; above them they had only the roof through which the wind was howling, although the largest holes had been plugged with straw and rags. Van haar vader zou zij zeker slaag krijgen, en te huis was het ook koud; boven zich hadden zij slechts het dak, waardoor de wind heenfloot, al mochten de grootste reten ook met stroo en lompen dichtgestopt zijn.
She was too arrogant to accept others’ suggestions. Ze was te verwaand om de suggesties van anderen te accepteren.
She was wearing a turban. Ze droeg een tulband.
She wasn’t able to meet him. Ze kon hem niet ontmoeten.
She wears glasses. Zij draagt een bril.
She went berserk when she heard that her flight was canceled. Ze ging door het lint toen ze hoorde dat haar vlucht was geannuleerd.
She went shopping. Ze is gaan winkelen.
She went to her shop. Ze ging naar haar winkel.
She will come soon. Ze zal straks komen.
She wiped the drool off her mouth. Ze veegde het kwijl van haar mond af.
She woke up angry. Ze werd toornig wakker.
She worked her fingers to the bone. Zij heeft zich uit de naad gewerkt.
She would rather read books than watch TV. Zij zou veeleer boeken lezen dan televisie kijken.
She writes beautifully. Ze schrijft prachtig.
sheep (plural) schapen
Sheep graze on the heath. Schapen grazen op de heide.
sheepskin schapenvacht
sheet blad
sheets bladen
shekel sikkel
shekels sikkels
shelf filler vakkenvuller
shell dop
shells schalen
shelter (short form) schuil
shelter beschutting
shelves rekken
shelves vakken
shepherd herder
She’s already over there. Ze is ginder al hé.
She’s asking for the impossible. Zij vraagt het onmogelijke.
She’s at a meeting. Ze is in een vergadering.
She’s coming. Ze komt eraan.
She’s eight years old. Ze is acht jaar oud.
She’s going to have a baby. Ze gaat een baby krijgen.
She’s lost, isn’t she? Ze is verdwaald, of niet?