Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - S

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
She felt her knees tremble. Ze kon haar knieën voelen trillen.
She first met him in Boston. Ze ontmoette hem voor het eerst in Boston.
She gave a bone to the dog. Ze gaf een been aan de hond.
She gave him a piercing look. Zij keek hem doordringend aan.
she gave him an advance ze gaf hem een voorschot
she gestured ze gebaarde
she giggled ze giechelde
she goes zij gaat
She got an uneasy feeling from his look. Ze kreeg een onbehaaglijk gevoel bij zijn blik.
She got divorced last year. Ze is vorig jaar gescheiden.
She got married when she was twenty-five. Ze is getrouwd toen ze 25 was.
She got up. Ze kwam overeind.
She groped for her keys. Ze tastte naar haar sleutels.
She had a certain idea in her head. Ze had een bepaald idee in haar hoofd.
She had a peculiar fascination with old books. Ze had een zonderlinge fascinatie voor oude boeken.
She had gone to bed. Ze was naar bed gegaan.
She had little experience; nevertheless, she got the job. Ze had weinig ervaring; niettemin kreeg ze de baan.
She had nightmares. Ze had nachtmerries.
She had taken beautiful pictures of the animals in the zoo. Zij had prachtige foto’s getrokken van de dieren in de dierentuin.
She had the saddest face Harry had ever seen. Ze had het sipste gezicht dat Harry ooit gezien had.
she hadn’t sold even one matchbox and she hadn’t brought a single penny zij had immers geen enkel doosje lucifers verkocht en bracht geen cent mee
she has ze heeft
She has a car, but I don’t. Zij heeft een auto, maar ik niet.
She has a chubby cat. Ze heeft een mollige kat.
She has a house. Ze heeft een huis.
She has a scar. Ze heeft een litteken.
She has a tattoo. Ze heeft een tatoeage.
She has a valid reason to be absent. Zij heeft een deugdelijke reden om afwezig te zijn.
She has an elegant appearance. Ze heeft een elegante uitstraling.
she has an older brother ze heeft een oudere broer
She has convulsions. Ze heeft stuiptrekkingen.
she has four grandsons ze heeft vier kleinzonen
She has her period today. Zij is vandaag ongesteld.
She has music three times a week. Ze luistert drie keer per week naar muziek.
She has no children. Ze heeft geen kinderen.
She has no talent whatsoever. Ze heeft geen enkel talent.