Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - N

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
noisy rumoerig
non-smokers niet-rokers
Nonetheless, it’s true. Desalniettemin is het waar.
nonmetals niet-metalen
nonsense stennis
nonsense kletskoek
nonsense dwaasheden
noon middag
nor noch
normal normaal
Normally I would agree with you. Normaal zou ik het eens zijn met jullie.
Normandy Normandië
North Noord
north noorden
North America Noord-Amerika
North Pole Noordpool
Northern Ireland Noord-Ierland
Norway Noorwegen
Norwegian Noors
nose neus
not niet
Not a drop of water came out of the tap. Er kwam geen druppel water uit de kraan.
not a shred of geen greintje
not a shred of trust geen greintje vertrouwen
not a single geen enkele
Not a single loaf of bread was sold. Er werd geen enkel brood verkocht.
not a single person niet één persoon
Not a single piece was left. Er bleef geen enkel stukje over.
not an unusual pattern geen ongewoon patroon
not any more niet meer
not at all helemaal niet
Not at all. I have to go downtown anyway. Helemaal niet. Ik moet toch naar het centrum.
not easily challenged niet gemakkelijk uitgedaagd
Not every untrue statement is a lie. Niet iedere onjuiste bewering is een leugen.
Not everyone grows up in a privileged position. Niet iedereen groeit op in een bevoorrechte positie.
Not everyone likes snow. Niet iedereen houdt van sneeuw.