Understand spoken Dutch

English-Dutch Dictionary - E

0 (2) 1 (12) 2 (5) 3 (1) 4 (1) 6 (1) 7 (1) 8 (2) 9 (1) A (2004) B (710) C (1201) D (836) E (522) F (714) G (423) H (1103) I (1950) J (120) K (79) L (490) M (726) N (369) O (429) P (865) Q (33) R (519) S (1796) T (7023) U (158) V (125) W (1179) X (4) Y (374) Z (20)
English Dutch Recording Learn
Everybody lies. Iedereen liegt.
Everybody stayed. Iedereen bleef.
Everybody will be going. Iedereen gaat.
everyone iedereen
Everyone must acknowledge their mistakes. Iedereen moet zijn fouten erkennen.
Everyone must contribute equally. Iedereen moet een gelijke bijdrage leveren.
Everyone needs at least one close friend. Iedereen heeft minstens één goede vriend nodig.
Everyone needs money. Iedereen heeft geld nodig.
Everyone ran for cover. Iedereen zocht dekking.
Everyone saw that I was embarrassed. Iedereen zag dat ik voor schut stond.
Everyone smiled. Iedereen glimlachte.
Everyone talked about the commotion outside. Iedereen praatte over de ophef op straat.
Everyone wants to pay as little as possible. Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
everyone was moody and short-tempered iedereen was humeurig en kortaangebonden
everyone was tense iedereen was gespannen
everyone’s ieders
Everyone’s tired. Iedereen is moe.
everything alles
Everything is going to be fine. Alles komt goed.
Everything is ready. Alles is gereed.
Everything ok? Alles kits?
Everything went smoothly. Het ging allemaal als een leien dakje.
everywhere overal
eviction uitzetting
evil kwaadaardig
evil (inflected form) kwaadaardige
evolved evolueerde
exactly juist
exactly precies
exalted verheven
exalted above all creation verheven boven de hele schepping
exam tentamen
exam examen
examination onderzoek
examined onderzocht
example voorbeeld