Dutch-English Dictionary - G

0 (1) 1 (7) 2 (4) A (473) B (743) C (113) D (2778) E (660) F (124) G (576) H (1431) I (725) J (166) K (511) L (299) M (463) N (269) O (505) P (357) Q (1) R (249) S (708) T (633) U (113) V (819) W (666) Y (87) Z (490)

Dutch	English	Learn
groep	band	Learn
groette	greeted	Learn
grond	ground	Learn
grondig	thoroughly	Learn
grondverzakking	subsidence	Learn
grondvesten	foundations	Learn
groot	tall	Learn
groot	large; big	Learn
Groot-Brittannië	Great Britain	Learn
grootmoeder	grandmother	Learn
grootouders	grandparents	Learn
grootste	largest; biggest	Learn
grootste liefde	biggest love	Learn
grootste maat	biggest size	Learn
grootvader	grandfather	Learn
grot	cave	Learn
grote	large; big (long form)	Learn
grote, eeltige platvoeten	large, calloused flat feet	Learn
grotendeel	for the most part	Learn
groter	bigger	Learn
grotere	bigger (long form)	Learn
gruwelijk	gruesome	Learn
gruwelijkste	horrible	Learn
gulden	guilder	Learn
gunning	award; assessment	Learn
gunningscriterium	assessment criterion	Learn
gunst	favour	Learn
gunstig	favourable	Learn
gunstiger	more favorable	Learn
Gustav	Gustav (boy's name)	Learn
Gustav was vanmorgen vroeg zo verstrooid dat hij per ongeluk twee verschillende sokken had aantrokken.	Gustav was so distracted early this morning that he accidentally put on two different socks.	Learn
«Grootmoeder!» riep de kleine uit.	“Grandmother!” shouted the little one.	Learn
«Grootmoeder!» riep de kleine uit. (paragraaf)	“Grandmother!” shouted the little one. (paragraph)	Learn
“Gebruik je poten nu!” vervolgde zij.	“Use your legs!” she continued.	Learn
“Geloof mij, het is een kalkoenenei!”	“Believe me, it is a turkey egg!”	Learn
“Goddank!” zei het eendje met een zucht; “ik ben zo lelijk, dat de hond mij zelfs niet wil bijten.”	“Thank God!” the duckling said with a sigh; “I’m so ugly that even the dog doesn’t want to bite me.”	Learn