te liggen
Ik kom zo terug.
Tom heeft een auto.
Yanni heeft geen auto.
Waar gaat deze bus heen?
als ik daar heen zou gaan
Tom is bijna zo lang als ik.
Yanni heeft een auto nodig.
Ik heb een nieuwe auto nodig.
Waar is de badkamer?
Wie ben ik om dat te zeggen?
En zo ging het eendje dan heen
Wanneer kom je terug naar huis?
Is er een badkamer in de kamer?
toen ik naar de badkamer ging
“Wil je dat nu wel eens laten?” zei de moeder.
het wist zelf niet, hoe het zich zou houden
Daar moest de prinses nu de hele nacht op liggen.
te weten
Jan is dood.