te liplezen
te versterken
Yanni leeft in angst.
God schiep de aarde.
Mijn naam is Petrus.
Ik woon in Amerika.
Sta ik onder arrest?
te vereffenen
Ik meen het goed met je!
Je bent werkloos.
We gaan skiën morgen.
Bel hem alsjeblieft op.
Tom ving een grote vis.
Dat is een belofte.
Hij kan fluit spelen.
De hand van Jan is rein.
te garanderen
Heb je bloemkool?
De poes is een huisdier.
op de kar springen