Ik heb geen tijd gehad.
Nee, ik versta je niet.
Er waren veel muggen.
Ik ben verdwaald.
Praat nu niet met haar.
Laat Tom niet lijden.
Het brood zit in de oven.
We waren verliefd.
Waar kan ik douchen?
Ik heb je al betaald.
Eet je graag wortels?
De kapstok staat in de gang.
Ze is aan het tekenen.
een afspraak maken
Mijn benen trillen nog.
Hoe lang gaat dat duren?
Het was leuk in Boston.
Tom dronk meer dan Mary.
Ze vinden me niet leuk.
vertrouwd zijn met