Tom viel van het balkon.
Hij schreef een brief.
Ik heb keelpijn.
Ik zou dankbaar zijn.
Tom eet meer spek dan Mary.
Hoe houd je de kosten laag?
Hij is overmoedig.
Ik dacht niet helder na.
Ik vond het leuk wat je zei.
Ik kocht een computer.
Stopt deze bus in Brussel?
Ze heeft een litteken.
in het begin deed ze alles
Ik heb nog geen ja gezegd.
Heb je er een gevonden?
dacht de oude koningin
Het water van het meer is schoon.
met de deur in huis vallen
Er viel een vlieg in de melk.
Herhaal dit nog een keer.