Ergens sloeg een klok.
Ik zie je bij de lunch.
Wat moet ik ze vertellen?
Ik zie je vanavond.
We verkopen vers vlees.
Tom draagt geen bril.
Mag ik je iets vragen?
We zijn eindelijk vrij.
Geef me mijn ring terug.
Ik kan je niet volgen.
Tom vond zijn telefoon.
Kun je een bar aanbevelen?
Hoeveel geduld heb je?
Waar komt u vandaan?
Waar kom je vandaan?
Het was lente geworden.
Wat zit er in deze dozen?
Kan u geld wisselen?
Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
Ik begrijp dat hij boos is.