Waar kom je vandaan?
Het was lente geworden.
Wat zit er in deze dozen?
Kan u geld wisselen?
Hij is zo jong en ziet er zo prachtig uit!
Ik begrijp dat hij boos is.
Tom viel van het balkon.
Hij schreef een brief.
Ik heb keelpijn.
Ik zou dankbaar zijn.
Tom eet meer spek dan Mary.
Hoe houd je de kosten laag?
Hij is overmoedig.
Ik dacht niet helder na.
Ik vond het leuk wat je zei.
Ik kocht een computer.
Stopt deze bus in Brussel?
Ze heeft een litteken.
in het begin deed ze alles
Ik heb nog geen ja gezegd.