Mijn kat is gelukkig.
Ik drink te veel koffie.
Mijn kind heeft honger.
Die mensen daar ken ik niet.
Waarom doen we het nu niet?
Eet je graag knoflook?
Zijn jullie gelukkig?
Londen is een grote stad.
Tom heeft niet gegeten.
Mogen we de wijnkaart zien?
Tom maakte thee voor Mary.
Ik ben bang om alleen te zijn.
Tom heeft niets gegeten.
Ik heb al genoeg gegeten.
Heb je knoflook gegeten?
Hoe kom ik bij het station?
Heeft jouw huis een kelder?
Waar is de bus naar Londen?
Ik ging naar Australië.
We kunnen later gaan winkelen.