fouten maken
Het is al zomer.
Ik heb honger.
naar de film gaan
Tom was mijn zoon.
Het is niet mijn vak.
Is dit wat je zocht?
Voor wie ben je bang?
Ik ben gelukkig.
Ik ben van niets bang.
Mijn koffie is koud.
Mogen we hier zitten?
Maak je geen zorgen.
toen we het idee hadden
Ga in je kamer spelen.
Hij is altijd op tijd.
Wat voor weer wordt het?
Yanni wil de beste zijn.
Ja, daaraan dacht zij.
Ze hebben al gegeten.