Understand spoken Dutch

"Tom (boy’s name)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Tom refuses to eat or drink anything.

Tom weigert te eten of drinken.

Tom enjoys telling jokes.

Tom houdt van moppen vertellen.

Tom paid for all the pizzas.

Tom heeft alle pizza’s betaald.

Tom wants to buy a pony for his son.

Tom wil een pony kopen voor zijn zoon.

Are you one of Tom’s daughters?

Ben jij een van Tom zijn dochters?

Why don’t we go swimming with Tom?

Waarom gaan we niet zwemmen met Tom?

Tom and Mary don’t often eat lunch together.

Tom en Mary lunchen niet vaak samen.

Tom isn’t Mary’s chauffeur anymore.

Tom is niet langer Mary’s chauffeur.

Tom showed up at the party already drunk.

Tom arriveerde dronken op het feest.

Tom was attacked by a lion.

Tom werd aangevallen door een leeuw.

I didn’t know that Tom and John were brothers?

Ik wist niet dat Tom en John jouw broers waren?

Tom learned to swim last summer.

Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.

Tom made spaghetti for dinner.

Tom maakte spaghetti voor het avondeten.

Tom and Maria disguised themselves as squirrels.

Tom en Maria vermomden zich als eekhoorns.

Tom was one of the three who died in the attack.

Tom was één van de drie die stierven in de aanval.

Tom and Mary weren’t able to eat as much as they wanted.

Tom en Mary konden niet zoveel eten als ze wouden.

Tom played an old Irish song on his new French horn.

Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.

Tom went to church with his parents every Sunday.

Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.

Tom drank all the orange juice.

Tom heeft al het sinaasappelsap opgedronken.

Tom told me that I was wasting my time.

Tom zei me dat ik mijn tijd aan het verspillen was.