Tom geloofde je.
Ik ving drie vissen
Heb je een vuurtje?
Aan wiens kant sta je?
Ik haal het uit elkaar.
Wat een engeltje.
Hij balde zijn vuist.
Het was heel lekker.
Waar zijn er veel bars?
aanvaard elkaar
We zien hem hier amper.
zich aankleden
Na de brand was er veel as.
We zijn amateurs.
Ik omhelsde haar.
klinkt het stellig
wij zijn heus niet stom
Kun je me verstaan?
Ik steek het in elkaar.
Hoe beslissen we?