Ik zei dat alleen om te lachen.
Kunt u mij dat tonen op de kaart?
Ga je morgen vertrekken?
Ik denk dat ik een baby hoor wenen.
Ik heb een stiefzuster.
Je vergat een raam te sluiten.
Probeer je deze te verkopen?
Hij had nachtmerries.
Je kan niet winnen als je niet speelt.
Ik ga vandaag mijn haar wassen.
Yanni moet zijn handen wassen.
Het was een misverstand.
Ik wil een advocaat spreken.
het is met grote droefenis
We waren alleen maar eerlijk.
Ik heb een postkaart nodig.
Deze foto is vorig jaar genomen.
Dat was een moeilijke test.
Tom kan het niet verdragen.
Eet je graag champignons?