Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	just like	net als
	The sun is up.	De zon is op.
	to know (a fact, long form)	te weten
	See you tomorrow.	Tot morgen.
	the day after tomorrow	overmorgen
	the man in the street	de man in de straat
	with real people	met echte mensen
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	For tomorrow night.	Voor morgenavond.
	It was the last evening of the year.	Het was de laatste avond van het jaar.
	Why didn’t you come by bus?	Waarom ben je niet met de bus gekomen?
	By chance, I met her in the street.	Ik kwam haar toevallig op straat tegen.
	front door	voordeur
	to get (long form)	te krijgen
	Tom lives in the heart of the city.	Tom woont in het hart van de stad.
	I don’t want to speak for myself.	Van mij zelf wil ik niet spreken.