Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	all over the world	over de hele wereld
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	at school	op school
	How is your dad?	Hoe gaat het met je vader?
	to come (long form)	te komen
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	to go for a bath	in bad gaan
	Who is that in the bathroom?	Wie is dat in de badkamer?
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	when I went to the bathroom	toen ik naar de badkamer ging
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	from two o’clock to eight o’clock	van twee uur tot acht uur
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	Who else is going with us?	Wie gaat er nog meer met ons mee?
	year after year	jaar na jaar
	from three o’clock to five o’clock	van drie uur tot vijf uur
	to agree with someone	het eens zijn met iemand
	When do you return home?	Wanneer kom je terug naar huis?
	We’re on our way home.	We zijn op weg naar huis.
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.