te houden
te zeggen
te liggen
Tom is bijna zo lang als ik.
Wie ben ik om dat te zeggen?
Wanneer kom je terug naar huis?
Is er een badkamer in de kamer?
toen ik naar de badkamer ging
Daar moest de prinses nu de hele nacht op liggen.
te weten
te vertellen
We zijn op weg naar huis.
Ik dacht dat je om Tom gaf.
Tom wilde naar huis komen.
Op een dag zullen we het weten.
We hebben het vaak over het weer.
in de stad
Tot morgen.
Ik ga van school af.
Ik deed het voor het geld.