Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the parents	de ouders
	thirty-six (36)	zesendertig
	thirty-one (31)	eenendertig
	thirty-three (33)	drieëndertig
	thirty-four (34)	vierendertig
	thirty-five (35)	vijfendertig
	thirty-eight (38)	achtendertig
	thirty-two (32)	tweeëndertig
	thirty-seven (37)	zevenendertig
	one hundred and thirty (130)	honderddertig
	thirty-nine (39)	negenendertig
	from three o’clock to five o’clock	van drie uur tot vijf uur
	eight hundred and thirty (830)	achthonderddertig
	one hundred and thirty-six (136)	honderdzesendertig
	one hundred and thirty-one (131)	honderdéénendertig
	one hundred and thirty-four (134)	honderdvierendertig
	one hundred and thirty-five (135)	honderdvijfendertig
	one hundred and thirty-two (132)	honderdtweeëndertig
	one hundred and thirty-three (133)	honderddrieëndertig
	the egg	het ei