Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a little	een beetje
	the princess	de prinses
	the telephone	de telefoon
	the holiday	de vakantie
	a little money	een beetje geld
	This is my brother.	Dit is mijn broer.
	the man in the street	de man in de straat
	with real people	met echte mensen
	the operation	de uitbating
	seventy-six (76)	zesenzeventig
	holiday days	vakantiedagen
	seventy-eight (78)	achtenzeventig
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Mary is gorgeous.	Maria is prachtig.
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	Yanni didn’t have a phone.	Yanni had geen telefoon.
	Do your parents know where you are?	Weten je ouders waar je bent?
	One day, we’ll know.	Op een dag zullen we het weten.
	a little more please	een beetje meer alstublieft
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?