Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	What does John do here?	Wat doet Jan hier?
	sixty-five (65)	vijfenzestig
	sixty-eight (68)	achtenzestig
	sixty-two (62)	tweeënzestig
	sixty-three (63)	drieënzestig
	sixty-four (64)	vierenzestig
	This house is small.	Dit huis is klein.
	sixty-seven (67)	zevenenzestig
	sixty-nine (69)	negenenzestig
	sixty thousand (60,000)	zestigduizend
	the legs of the table	de poten van de tafel
	seventy-six (76)	zesenzeventig
	seventy-eight (78)	achtenzeventig
	seventy-two (72)	tweeënzeventig
	seventy-four (74)	vierenzeventig
	seventy-five (75)	vijfenzeventig
	My coffee is cold.	Mijn koffie is koud.
	the largest city	de grootste stad
	a small restaurant	een klein restaurant
	seventy-seven (77 )	zevenenzeventig