Ik heb blond haar.
Ik ben zwanger.
Ik poets de keuken.
Ik vind je aardig.
Ik herinner me.
Ik ben ook leraar.
Ik moet hoesten.
Ik heb bruine ogen.
Ik ben benieuwd.
Ik woon in Amerika.
Sta ik onder arrest?
Ik meen het goed met je!
Ik wil een auto huren.
Ik ben misselijk.
de jobs die ik heb gehad
Ik blijf vier nachten.
en ik bedoel grondig
Ik heb hoofdpijn.
Wie hoor ik fluiten?
Ik wil ervan genieten.