"I" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I will accompany you.	Ik ga met u mee.
	I have a cat.	Ik heb een kat.
	I’m dropping out of school.	Ik ga van school af.
	I want to be a cat.	Ik wil een kat zijn.
	I’m going to work.	Ik ga naar mijn werk.
	I don’t know her name.	Ik weet haar naam niet.
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	I’m not coming today.	Ik kom vandaag niet.
	I will be back soon.	Ik kom snel terug.
	I was with Tom from 8:30 to 2:30.	Ik was bij Tom van 8:30 tot 2:30.
	Can I sit here?	Mag ik hier zitten?
	I’ll be back by nine.	Ik ben tegen negen uur terug.
	I’m thirty years old.	Ik ben dertig jaar oud.
	I thought you cared about Tom.	Ik dacht dat je om Tom gaf.
	I am 19 years old.	Ik ben negentien jaar oud.
	I am cold.	Ik heb het koud.
	I have not done that.	Ik heb dat niet gedaan.
	I ran	ik liep
	I’m home.	Ik ben thuis.
	I like it.	Ik vind het leuk.