Hij heeft een piercing.
Hij is een grote lafaard.
Hij kijkt nooit televisie.
Hij zocht zijn sleutels.
Hij had nachtmerries.
hij voelde een golf van opwinding
Hij is een verrader geworden.
Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
Door de val brak hij een bot in zijn been.
Hij ging er persoonlijk naar toe.
Zonder zijn bril is hij zo blind als een mol.
Hij heeft een buitenlandse wagen.
Ron zei dat hij daar misselijk van werd
Hij liep met grote passen naar het kasteel.
Hij lijkt zich hier geen zorgen over te maken.
hij meer geluid maakte dan verstandig was
Plof! plof! ging het weer, zonder dat hij het beetpakte.
Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen
Hij is een afstammeling van koningin Victoria!
Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte