Conjunctions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	forty-three (43)	drieënveertig
	forty-four (44)	vierenveertig
	forty-five (45)	vijfenveertig
	forty-seven (47)	zevenenveertig
	forty-nine (49)	negenenveertig
	But that doesn’t matter!	Maar dat doet er niet toe!
	cat and dog	kat en hond
	all or nothing	alles-of-niets
	eighty-six (86)	zesentachtig
	eighty-one (81)	eenentachtig
	eighty-three (83)	drieëntachtig
	eighty-four (84)	vierentachtig
	eighty-five (85)	vijfentachtig
	eighty-eight (88)	achtentachtig
	eighty-two (82)	tweeëntachtig
	eighty-seven (87)	zevenentachtig
	eighty-nine (89)	negenentachtig
	The question is whether he can do it or not.	De vraag is of hij het kan doen of niet.
	Tom is almost as tall as me.	Tom is bijna zo lang als ik.
	but no eggs came	maar er kwamen geen eieren